Geen duidelijke verbanden tussen gezondheid omwonenden en nabijheid landbouwpercelen
Over het algemeen worden er geen duidelijke verbanden gevonden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen. Mensen die dichtbij landbouwpercelen wonen, lijken gemiddeld iets gezonder te zijn dan personen die daar verder vandaan wonen. Wel is er een associatie gevonden tussen de nabijheid van maisteelt en een hogere sterfte als gevolg van luchtwegaandoeningen. Het is onbekend of het gebruik van bestrijdingsmiddelen hiervan de oorzaak is. Dat staat in een verkennend onderzoek van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
Voor een aantal aandoeningen is het onduidelijk of er een verband is met de hoeveelheid of nabijheid van specifieke gewassen. Het gaat hierbij om een hoger geboortegewicht in de nabijheid van zomergerst, de ziekte van Parkinson bij fruitteelt, oogirritaties bij fruitteelt en leukemie bij afwisselende granen-bieten-aardappelteelt. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van verbanden en of bestrijdingsmiddelen daarmee te maken kunnen hebben.
Aanleiding voor het onderzoek waren zorgen over de effecten van bestrijdingsmiddelen op de gezondheid van omwonenden van landbouwpercelen. Gegevens over de feitelijke blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen waren niet beschikbaar. Daarom hebben het RIVM, de Universiteit Utrecht en het NIVEL (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) samen dit verkennend onderzoek gedaan om te kijken of er een verband bestaat tussen afstand tot landbouwpercelen en oppervlakte van nabije teelten enerzijds en gegevens over ziekten en aandoeningen anderzijds.
Planning oplevering blootstellingsonderzoek 2018
In het blootstellingsonderzoek meten we op meerdere locaties met bollenteelt of bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn in de lucht en/of in huisstof bij mensen thuis en in de urine van mensen. Vlak voor de zomervakantie zijn de laatste urinemonsters geanalyseerd. Het consortium is aan de slag om deze metingen via modellering met elkaar te verbinden.
In september 2018 rapporteert het consortium de resultaten aan het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Daar gaan we in oktober mee langs de wetenschappelijke begeleidingsgroep en de maatschappelijke klankbordgroep. Vervolgens bieden we de ministeries van IenW en LNV de resultaten aan, voorzien van een duiding.
Het lopende blootstellingsonderzoek gaat over neerwaartse bespuiting
In het OBO blootstellingsonderzoek kijken we in fasen naar patronen van verspreiding in de ruimte (rondom velden) en tijd (na bespuiting en tussen de seizoenen). De eerste fase richt zich op bloembollen, waarbij sprake is van neerwaartse bespuiting.
Het blootstellingsonderzoek wil antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat zijn de concentraties aan bestrijdingsmiddelen in het buiten- en binnenmilieu van omwonenden?
- Wat is de persoonlijke blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen?
- Wat zijn de blootstellingsbronnen en -routes die bijdragen aan omgevingsconcentraties en de persoonlijke blootstelling?
- Wat is de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen over het jaar en in verschillende gebieden in Nederland?
Met het gehele onderzoek krijgen we beter begrip van al deze processen en patronen, en daarmee van de totale blootstelling.
De vraag of deze blootstelling gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, wordt nog niet beantwoord. Het onderzoek biedt wel de benodigde handvatten om in een vervolg de risico’s in beeld te brengen die met deze patronen van blootstelling samenhangen.
Bekijk de animatievideo: meten + rekenen = weten
In het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden zijn duizenden monsters genomen om te meten hoe bestrijdingsmiddelen zich verspreiden nadat gewassen zijn bespoten. Maar de metingen zijn momentopnames, ze kunnen niet op elk moment en in elke situatie worden uitgevoerd.
Met rekenmodellen kunnen we de blootstelling voor andere tijdstippen, andere weersomstandigheden en andere locaties voorspellen. De animatievideo legt uit hoe dit in z’n werk gaat.
Blootstelling via werk of via voeding
We houden in het OBO rekening met andere bronnen van blootstelling dan de woonomgeving. Zo berekenen we de residuen van bestrijdingsmiddelen die mensen binnenkrijgen via voeding en kijken we of mensen ook met bestrijdingsmiddelen in aanraking komen tijdens hun werk.
In levensmiddelen, zoals granen, peulen, groente, fruit, en verwerkte producten, kunnen restanten bestrijdingsmiddelen (residuen) zitten, die behoren te voldoen aan de normen voor residuen (MRLs). Van diverse voedingsmiddelen worden de gevonden residuen landelijk bijgehouden in het Kwaliteitsprogramma Agrarische Producten.
Met kennis van wat mensen consumeren aan voedingsmiddelen rekenen we uit hoeveel residu men gemiddeld of juist in bijzondere gevallen (hoge of lage inname), binnen kan krijgen. Met deze berekening kunnen we inschattingen maken van de concentraties in urine die het gevolg zijn van voedselinname.
Sommige van onze deelnemers zijn zelf werkzaam in de landbouw en komen tijdens hun werk met bestrijdingsmiddelen in aanraking. Daarover verzamelen we informatie bij henzelf via vragenlijsten.
Op basis van bestaande literatuur weten we dat concentraties van een bestrijdingsmiddel in de urine van consumenten en toepassers meerdere microgrammen per liter (µg/L) kan bedragen.
Vervolgonderzoek: hoe verder?
In eerdere nieuwsbrieven schreven we over de fasering van het onderzoek. Aan de Tweede Kamer is eerder gemeld (Kamerstuk 27 858, nr. 230, nr. 311 en recent in nr. 409) dat in een volgende fase wordt gekeken naar fruitboomgaarden.
Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft de ministeries van IenW, LNV en VWS (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) al geadviseerd over het procesontwerp om te komen tot betrouwbaar, relevant en gedragen onderzoek, zodra de resultaten van de lopende studies op tafel komen.
Het ministerie van IenW heeft de klankbordgroep uitgenodigd om te adviseren over de richting van verder blootstellingsonderzoek en eventueel vervolgonderzoek naar gezondheid.