Welke metingen waren onderdeel van het OBO?
In het OBO is een selectie van bestrijdingsmiddelen die gebruikt worden in de bollenteelt, gemeten. In de urine van de bewoners onderzochten we of de afbraakproducten van vijf van deze stoffen erin voorkomen. Daarnaast zijn ruim 40 werkzame stoffen gezocht in de lucht, huisstof, en planten of bodem uit de tuin, van omwonenden.
Kunnen de gemeten bestrijdingsmiddelen ook afkomstig zijn van andere bronnen dan het nabijgelegen landbouwperceel?
Ja. We weten dat er andere bronnen kunnen zijn, zoals toepassingen op andere percelen (met dezelfde of met andere teelten), belasting van de bodem uit het verleden, maar ook voeding, en eigen (consumenten)gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Waarom is het niet bekend op welke locaties het onderzoek is uitgevoerd?
De gegevens die we hebben verzameld, vallen onder de privacywetgeving. We maken daarom niet bekend waar we precies meten en welke telers en omwonenden er meewerkten. Zo gaan we zorgvuldig om met de privacy van alle deelnemers.
Wat weten we over de blootstelling van jonge kinderen?
Alle kinderen onder 17 jaar hadden urineconcentraties die wijzen op een inname lager dan de veilige dosis voor levenslange inname.
We hebben niet onderzocht in hoeverre de stoffen in urine afkomstig zijn van nabijgelegen landbouwpercelen of uit andere bronnen, zoals voeding. We hadden geen kinderen die nog luiers droegen in de controlegroep en kunnen dus we kunnen dus geen vergelijking maken. De kinderen met luiers waren in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar en aten ook vast voedsel. De gehalten van de oudere kinderen waren niet verschillend van die in de controlegroep.
Was de blootstelling van deelnemers onveilig hoog?
Nee. De onderzoekers hebben gekeken of actie moest worden ondernomen vanwege hoge gehaltes in de omgeving of urine. Dat was niet het geval. De gehalten in de urine wijzen op een inname onder een veilige dosis voor inname via de mond. De gemeten gehalten in lucht liggen ook ruim onder de concentraties waarmee in de toelating gerekend wordt.
Zegt het onderzoek iets over gezondheid van alle omwonenden?
Nee. In het OBO is gemeten in welke concentraties bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn in en om de huizen van mensen die dicht bij bollenvelden wonen. Daarnaast is onderzocht of die bestrijdingsmiddelen ook in het lichaam van deze omwonenden terecht zijn gekomen. We hebben niet gekeken naar het eventuele effect hiervan op de gezondheid van mensen.
Wat zeggen de resultaten van het OBO over onze gezondheid en over de oorzaak van eventueel bestaande ziekten?
De resultaten van het OBO zeggen niets over de gezondheid van omwonenden of over de oorzaak van eventueel bestaande ziekten. Het OBO onderzoekt alleen de ‘blootstelling’ aan bestrijdingsmiddelen. We meten of er restanten van bestrijdingsmiddelen in de lucht en in urine zitten. Als we die stoffen vinden, wil dat nog niet zeggen dat ze invloed op de gezondheid hebben.
Hoe wordt er bij de toelating van bestrijdingsmiddelen rekening gehouden met omwonenden?
De stoffen die gebruikt worden in bestrijdingsmiddelen worden op Europees niveau goedgekeurd. Lidstaten zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor de toelating van individuele middelen waarin deze stoffen worden gebruikt. Het effect van bestrijdingsmiddelen op omwonenden wordt berekend bij de toelating van stoffen en middelen. Hiervoor wordt het OPEX model van de Europese voedselautoriteit EFSA gebruikt. Dit model houdt rekening met langdurige blootstelling via verschillende routes:
- Drift (inademen van en huidcontact met kleine druppeltjes die wegwaaien van de spuit)
- Vervluchtiging (inademing van lucht met daarin de stof)
- Neergeslagen residuen bij huis (huidcontact met resten op oppervlakken en inname via hand-mondcontact)
- Contact met behandeld gewas (huidcontact) bij bijvoorbeeld wandelen
De blootstelling via deze vier routes wordt opgeteld tot een dagelijkse blootstelling die wordt getoetst aan een gezondheidskundige risicogrens voor langdurige blootstelling, alsof deze blootstelling zicht dagelijks, voor lange tijd, herhaalt
Het OPEX model is relatief nieuw. Het is ontwikkeld door de Europese voedselautoriteit EFSA en in 2016 in gebruik genomen. Daarvoor werd in de risicobeoordeling vooral gekeken naar werknemers, in de veronderstelling dat daarmee omwonenden ook voldoende beschermd waren. Het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft een selectie van middeltoelatingen in 2015 opnieuw beoordeeld met het OPEX model. Het ging om middelen in de fruitteelt en de teelt van bloembollen. Deze herbeoordeling gaf geen aanleiding tot maatregelen in de toelating.
Geeft het OBO onderzoek aanleiding om de toelating van bestrijdingsmiddelen verder aan te scherpen?
Er zijn wel aandachtspunten voor de doorontwikkeling van het OPEX model, zoals de route via huisstof, de blootstelling bij andere teelten met andere spuittechnieken, en de gecombineerde blootstelling aan meerdere middelen, ook via verschillende routes.
Wat kan je doen als omwonende?
De Gezondheidsraad heeft in 2014 enkele adviezen gegeven om mogelijke blootstelling te beperken:
- schoenen uitdoen bij binnenkomst;
- groenten, kruiden, fruit en handen wassen voor het eten;
- tijdens en kort na de bespuiting van een aangrenzend perceel de ramen sluiten en niet in de tuin verblijven.
Deze adviezen gelden nog steeds.
Uit het OBO blijkt dat de doorlaatbaarheid van een heg of schutting verschil kan maken voor de hoeveelheid drift die achter de barrière terecht komt. We kunnen nu nog niet zeggen wat in welke situatie doelmatig is.
Wat kunnen telers doen?
De landbouwsector gaf in 2013 al enkele aanbevelingen voor telers om de mogelijke blootstelling van omwonenden te beperken. Telers en loonwerkers kunnen rekening houden met omwonenden door de aanbevelingen vanuit de sector toe te passen, zoals het tijdig informeren van de omwonenden het spuiten als de wind van de omwonenden af staat. Daarnaast ligt het voor de hand dat elke vermindering van het totale gebruik van bestrijdingsmiddelen, bijvoorbeeld in het kader van een duurzaam geïntegreerd teeltsysteem, bijdraagt aan vermindering van de (achtergrond)belasting tijdens en na het spuitseizoen.