Als u vragen heeft over het onderzoek, die niet bij onderstaande veelgestelde vragen en de antwoorden staan, dan kunt u contact opnemen via info@rivm.nl. Vermeld dan “vraag over OBO” bij het onderwerp.

De veelgestelde vragen met antwoorden zijn onderverdeeld in de categorieën:

Resultaten

Resultaten 

Vraag

Antwoord 

Welke metingen waren onderdeel van het OBO?

In het OBO is een selectie van bestrijdingsmiddelen die gebruikt worden in de bollenteelt, gemeten. In de urine van de bewoners onderzochten we of de afbraakproducten van vijf van deze stoffen erin voorkomen. Daarnaast zijn ruim 40 werkzame stoffen gezocht in de lucht, huisstof, en planten of bodem uit de tuin, van omwonenden.

Kunnen de gemeten bestrijdingsmiddelen ook afkomstig zijn van andere bronnen dan het nabijgelegen landbouwperceel?
 

Ja. We weten dat er andere bronnen kunnen zijn, zoals toepassingen op andere percelen (met dezelfde of met andere teelten), belasting van de bodem uit het verleden, maar ook voeding, en eigen (consumenten)gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Waarom is het niet bekend op welke locaties het onderzoek is uitgevoerd?

De gegevens die we hebben verzameld, vallen onder de privacywetgeving. We maken daarom niet bekend waar we precies meten en welke telers en omwonenden er meewerkten. Zo gaan we zorgvuldig om met de privacy van alle deelnemers.

 

Wat weten we over de blootstelling van jonge kinderen?

Alle kinderen onder 17 jaar hadden urineconcentraties die wijzen op een inname lager dan de veilige dosis voor levenslange inname.

We hebben niet onderzocht in hoeverre de stoffen in urine afkomstig zijn van nabijgelegen landbouwpercelen of uit andere bronnen, zoals voeding. We hadden geen kinderen die nog luiers droegen in de controlegroep en kunnen dus we kunnen dus geen vergelijking maken. De kinderen met luiers waren in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar en aten ook vast voedsel. De gehalten van de oudere kinderen waren niet verschillend van die in de controlegroep.

Was de blootstelling van deelnemers onveilig hoog?

Nee. De onderzoekers hebben gekeken of actie moest worden ondernomen  vanwege hoge gehaltes in de omgeving of urine. Dat was niet het geval. De gehalten in de urine wijzen op een inname onder een veilige dosis voor inname via de mond. De gemeten gehalten in lucht liggen ook ruim onder de concentraties waarmee in de toelating gerekend wordt.

Zegt het onderzoek iets over gezondheid van alle omwonenden?

Nee. In het OBO is gemeten in welke concentraties bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn in en om de huizen van mensen die dicht bij bollenvelden wonen. Daarnaast is onderzocht of die bestrijdingsmiddelen ook in het lichaam van deze omwonenden terecht zijn gekomen. We hebben niet gekeken naar het eventuele effect hiervan op de gezondheid van mensen.

 

Wat zeggen de resultaten van het OBO over onze gezondheid en over de oorzaak van eventueel bestaande ziekten?

De resultaten van het OBO zeggen niets over de gezondheid van omwonenden of over de oorzaak van eventueel bestaande ziekten. Het OBO onderzoekt alleen de ‘blootstelling’ aan bestrijdingsmiddelen. We meten of er restanten van bestrijdingsmiddelen in de lucht en in urine zitten. Als we die stoffen vinden, wil dat nog niet zeggen dat ze invloed op de gezondheid hebben.

Hoe wordt er bij de toelating van bestrijdingsmiddelen rekening gehouden met omwonenden?

De stoffen die gebruikt worden in bestrijdingsmiddelen worden op Europees niveau goedgekeurd. Lidstaten zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor de toelating van individuele middelen waarin deze stoffen worden gebruikt.  Het effect van bestrijdingsmiddelen op omwonenden wordt berekend bij de toelating van stoffen en middelen. Hiervoor wordt het OPEX model van de Europese voedselautoriteit EFSA gebruikt. Dit model houdt rekening met langdurige blootstelling via verschillende routes:

  • Drift (inademen van en huidcontact met kleine druppeltjes die wegwaaien van de spuit)
  • Vervluchtiging (inademing van lucht met daarin de stof)
  • Neergeslagen residuen bij huis (huidcontact met resten op oppervlakken en inname via hand-mondcontact)
  • Contact met behandeld gewas (huidcontact) bij bijvoorbeeld wandelen

De blootstelling via deze vier routes wordt opgeteld tot een dagelijkse blootstelling die wordt getoetst aan een gezondheidskundige risicogrens voor langdurige blootstelling, alsof deze blootstelling zicht dagelijks, voor lange tijd, herhaalt

Het OPEX model is relatief nieuw. Het is ontwikkeld door de Europese voedselautoriteit EFSA en in 2016 in gebruik genomen. Daarvoor werd in de risicobeoordeling vooral gekeken naar werknemers, in de veronderstelling dat daarmee omwonenden ook voldoende beschermd waren. Het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft een selectie van middeltoelatingen in 2015 opnieuw beoordeeld met het OPEX model. Het ging om middelen in de fruitteelt en de teelt van bloembollen. Deze herbeoordeling gaf geen aanleiding tot maatregelen in de toelating.

Geeft het OBO onderzoek aanleiding om de toelating van bestrijdingsmiddelen verder aan te scherpen?
Er zijn wel aandachtspunten voor de doorontwikkeling van het OPEX model, zoals de route via huisstof, de blootstelling bij andere teelten met andere spuittechnieken, en de gecombineerde blootstelling aan meerdere middelen, ook via verschillende routes.

Wat kan je doen als omwonende?

De Gezondheidsraad heeft in 2014 enkele adviezen gegeven om mogelijke blootstelling te beperken:

  • schoenen uitdoen bij binnenkomst;
  • groenten, kruiden, fruit en handen wassen voor het eten;
  • tijdens en kort na de bespuiting van een aangrenzend perceel de ramen sluiten en niet in de tuin verblijven.

Deze adviezen gelden nog steeds.

Uit het OBO blijkt dat de doorlaatbaarheid van een heg of schutting verschil kan maken voor de hoeveelheid drift die achter de barrière terecht komt. We kunnen nu nog niet zeggen wat in welke situatie doelmatig is.

 

Wat kunnen telers doen?

De landbouwsector gaf in 2013 al enkele aanbevelingen voor telers om de mogelijke blootstelling van omwonenden te beperken. Telers en loonwerkers kunnen rekening houden met omwonenden door de aanbevelingen vanuit de sector toe te passen, zoals het tijdig informeren van de omwonenden het spuiten als de wind van de omwonenden af staat. Daarnaast ligt het voor de hand dat elke vermindering van het totale gebruik van bestrijdingsmiddelen, bijvoorbeeld in het kader van een duurzaam geïntegreerd teeltsysteem, bijdraagt aan vermindering van de (achtergrond)belasting tijdens en na het spuitseizoen.

 

 

   
   

 

Aanleiding van het onderzoek

Het onderzoek

Aanleiding van het onderzoek

Vraag

Antwoord 

Op verzoek van de Tweede Kamer is 10-15 jaar geleden ook een onderzoek geweest naar blootstelling. Dit onderzoek stond onder voorzitterschap van Tweede Kamerlid Theo Meijer. De conclusies van dit rapport hebben nooit geleid tot beleidswijzigingen. Waarom heeft OBO dit onderzoek niet meegenomen in de opzet van het onderzoek?

Dit onderzoek is meegenomen door de Gezondheidsraad in hun advies ‘Gewasbescherming en omwonenden’. Ervaringen uit dit onderzoek zijn komen van pas bij de uitvoering van het OBO. Het is wel belangrijk om te realiseren dat de huidige technieken, middelen en toepassing niet te vergelijken zijn met destijds.

Waarom gebruikt OBO het woord bestrijdingsmiddelen? De sector gebruikt de term gewasbeschermingsmiddelen. Door het gebruik van de term bestrijdingsmiddelen zet het onderzoek meteen de toon. 

In de agrarische sector is de term gewasbeschermingsmiddelen inderdaad het meest ingeburgerd. In het beleid wordt vaak gesproken over bestrijdingsmiddelen, een term die ook bij het publiek gebruikelijk is. Maatschappelijke organisaties spreken ook wel over landbouwgif. Voor de start van het onderzoek is de naamgeving zorgvuldig besproken met onder andere de Klankbordgroep. Uiteindelijk is gekozen voor bestrijdingsmiddelen, het ‘gemiddelde’ in het brede palet tussen gewasbeschermingsmiddelen aan de ene kant en landbouwgif aan de andere kant. 

Het ziekteverzuim in de bollensector is maar kwart van bv. het onderwijs. Dat geeft toch wel aan dat er niets mis is met het gebruik van middelen? 

We kunnen niet vooruitlopen op de gevolgen van blootstelling voor de gezondheid. OBO onderzoekt of er sprake is van blootstelling bij omwonenden en zo ja, hoe groot deze is. 

Opzet van het onderzoek

Opzet van het onderzoek

Vraag

Antwoord 

Is al bekend waar gemeten gaat worden? 

De locaties om te meten worden geselecteerd door het onderzoeksconsortium. Het aantal locaties en de precieze plekken hangen af van de soort informatie die nodig is. In eerste instantie richt het onderzoek zich op Noord- en Zuid-Holland. Omdat de exacte onderzoekslocaties deel uitmaken van de persoonsgegevens van de deelnemers, blijven de locaties vertrouwelijk.

De aanpak, met al die beoordelingen van de onderzoeksplannen, kost veel tijd. Is dat de moeite waard?

Het onderzoek duurt meerdere jaren. We willen daarom graag vooraf waarborgen dat het onderzoek zowel wetenschappelijk als maatschappelijk acceptabel is. Als we achteraf moeten concluderen dat relevante aspecten vergeten zijn, dan zal behalve veel tijd, ook veel geld en inspanningen van betrokkenen en de omwonenden zelf verloren zijn gegaan. 

Waarom zijn omwonenden betrokken bij het ontwerp van het onderzoek? 

We betrekken omwonenden in alle fasen van het onderzoek. De onderzoekers gingen in juli 2014 op bezoek bij omwonenden om te leren van hun ervaringen en de situatie ter plaatse te zien. Dit is meegenomen in de onderzoeksplannen. Bij de beoordeling van de onderzoeksplannen zaten meerdere omwonenden in de begeleidingsgroep aan tafel. Zij konden vanuit hun perspectief adviseren over de plannen en over de manier waarop bewoners betrokken worden bij de metingen in hun buurt en thuis. 

Het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) kiest voor deze aanpak, omdat participatie van de mensen die het onderzoek direct aangaat, goed is voor de relevantie en kwaliteit van het onderzoek. Financieringsorganisatie ZonMw Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie) deelt ervaringen hiermee in "Een 10 voor patiëntenparticipatie"

Als het onderzoek zo belangrijk is, waarom dan nu pas uitvoeren? Wat was de aanleiding? Wat was het pad naar de start van het onderzoek? 

Naar aanleiding van vragen van omwonenden van landbouwpercelen met teelten die een intensief gebruik van bestrijdingsmiddelen vergen, zoals de bloembollenteelt en de fruitteelt, heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in april 2011 de Gezondheidsraad om advies gevraagd. Dit mede namens zijn collega van het toenmalige ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In een eerste briefadvies van september 2011 heeft de Gezondheidsraad geantwoord een blootstellingsonderzoek onder omwonenden in Nederland nuttig te achten. Begin 2014 kwam de Gezondheidsraad met een uitgebreid advies van een speciaal daartoe ingestelde commissie van deskundigen. Dat advies is de aanleiding tot dit onderzoek. 

De Gezondheidsraad concludeerde dat weinig bekend is over blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen. De Gezondheidsraad stelde vast dat bij de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen alleen een inschatting is gemaakt van de blootstelling van omwonenden van kassen. Voor omwonenden van andere teeltvormen wordt de risicoanalyse van de middelen voor toepassers en omstanders gebruikt. Daarbij wordt aangenomen dat de ingeschatte risico’s voor toepassers, voldoende 'worst-case' zijn om de toegelaten middelen ook als veilig te beschouwen voor omwonenden. Met andere woorden: als de toepassing van bestrijdingsmiddelen voor de gebruiker veilig is, dan zal dat ook gelden voor omwonenden. Die aanname is nooit getoetst met metingen. Het Kabinet heeft vervolgens aan het RIVM gevraagd om het onderzoek uit te voeren. 

Welke metingen zijn onderdeel van het OBO

Deelnemende telers melden aan de onderzoekers welke bestrijdingsmiddelen ze tijdens een meetperiode gebruiken voor het bespuiten van het gewas. Bestrijdingsmiddelen bestaan uit één of meerdere werkzame stoffen. Van elk bestrijdingsmiddel is bekend welke stoffen het bevat. In het OBO meten we naar een slimme selectie van stoffen die gebruikt worden. In de urine van de bewoners onderzoeken we of de afbraakproducten van vijf van deze stoffen erin voorkomen. Daarnaast meten we ruim 40 van de werkzame stoffen in de lucht en in huisstof, planten of bodem uit de tuin van omwonenden. We houden ook bij of omwonenden op een andere manier met bestrijdingsmiddelen in aanraking komen, bijvoorbeeld omdat ze deze middelen zelf toepassen in hun moestuin.

Op de meetlocaties meten we twee keer in het teeltseizoen en doen we een achtergrondmeting die buiten het teeltseizoen valt. Deze achtergrondmetingen geven een globaal beeld van waar omwonenden mee in aanraking komen als er niet gespoten wordt. Het gaat hier om het herkennen van trends: vinden we meer bestrijdingsmiddelen naarmate mensen dichterbij een perceel met bollenteelt wonen of niet? Deze blootstellingsresultaten verbinden we met metingen aan de bespuitingen zelf: vinden we meer (afbraakproducten van) bestrijdingsmiddelen terug naarmate er meer, recenter of dichterbij gespoten is, of niet?

Wordt ook onderzocht wat deelnemers eten om zo te meten hoeveel bestrijdingsmiddelen ze via voeding binnenkrijgen? 

Ja. Omwonenden die aan het onderzoek meedoen en de controlegroep van het onderzoek vullen bij de start een vragenlijst in en gedurende de metingen een dagboek. Hierin geven ze aan wat ze eten op de dagen van de metingen. Bij het interpreteren van de resultaten van het onderzoek nemen de onderzoekers de voedselinname mee. Deze gegevens helpen bij het beantwoorden van de vraag naar wat mogelijke blootstellingsbronnen zijn en via welke routes omwonenden blootgesteld worden. 

Onderzoeken jullie of deelnemers zelf ook middelen toepassen, bijvoorbeeld in de tuin? Want dat kan mogelijk effect hebben op de metingen. 

In de vragenlijst voor de omwonenden wordt gevraagd of men bestrijdingsmiddelen toepast (wanneer en welke middelen). 

Deelnemers moeten sommige informatie melden op een vragenlijst, onder andere of ze zelf bestrijdingsmiddelen gebruiken in de tuin en wat ze eten. Is dit wel een waterdicht systeem? 

De vragenlijst bevat vragen over alle activiteiten die kunnen bijdragen aan blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Denk bijvoorbeeld aan eten, activiteiten buitenshuis en welke bestrijdingsmiddelen mensen in huis hebben en zelf toepassen. Het is niet uit te sluiten dat sommige deelnemers informatie wellicht vergeten in te vullen. Volledig waterdicht is geen enkel systeem, maar alle relevante activiteiten voor blootstelling zijn in de vragenlijst opgenomen.

Ik ken omwonenden die aan het onderzoek meedoen en wier tuin door iemand anders onderhouden wordt. Deze mensen weten niet welke bestrijdingsmiddelen in hun tuin gebruikt worden. Bij het onderzoek is het belangrijk om te weten of de gemeten middelen vanuit bespuiting door de teler komt of van de middelen die de tuinman gebruikt. 

Het onderzoek verzamelt alle relevante informatie. Het kan voorkomen dat metingen bij een omwonende op een bepaalde afstand tot een bespoten perceel hoger zijn dan bij andere omwonenden op eenzelfde afstand. Het is dan duidelijk dat er een andere oorzaak is en dat de hoge waardes niet gerelateerd zijn aan de bespuiting door de teler. Het onderzoek richt zich op structurele patronen. Bij incidenteel hoge metingen wordt een verklaring gezocht voor het duiden van de informatie. Kan het toch van de bespuiting op het veld komen of komt het ergens anders vandaan?

Hoe dicht bij de landbouwpercelen wonen de omwonenden die deelnemen aan het onderzoek?

De deelnemers wonen tot maximaal 250 meter van de grens van een landbouwperceel. 

Wordt er ook een nul-meting gehouden bij mensen die niet bij een landbouwperceel wonen? 

Ja. In het onderzoek is een controlegroep met 19 personen (uit 10 huishoudens) opgenomen. Deze personen wonen in dezelfde regio en ook in het buitengebied, maar binnen een straal van 1 km van hun huis vinden geen agrarische activiteiten plaats. Bij deze groep vinden dezelfde metingen plaats als bij de omwonenden (bv. lucht/bodemmonsters en urinemonsters). 

Zijn bij alle locaties ook telers betrokken? En hoe komen jullie te weten welke middelen de teler gebruikt? 

Bij elke meetlocatie (een bollenperceel met omwonenden binnen een straal van maximaal 250 meter) is minstens één teler betrokken. De teler informeert de onderzoekers voor de start van een bespuiting. De onderzoekers nemen een tankmonster en kunnen bij de omwonenden, op afstand, de pompen aanzetten voor het verzamelen van de luchtmonsters. Bij niet-deelnemende telers met percelen rondom de omwonenden wordt de spuitregistratie gedurende de meetperiode opgevraagd. Als telers rond het meetperceel de registratie niet willen delen, worden op basis van het gewas op het veld aannames gemaakt over het gespoten middel en de frequentie van een eventuele bespuiting. 

Neemt u in het onderzoek ook mee of omwonenden huisdieren hebben? 

Ja, het is bekend of omwonenden die deelnemen aan het onderzoek huisdieren hebben. Ook andere relevante informatie is bekend zoals of het huis mechanische ventilatie heeft en de activiteiten gedurende de dag van de deelnemers. Al dit soort informatie wordt meegenomen in het vinden van patronen die de gemeten blootstelling kunnen verklaren. 

Hoeveel weken wordt er gemeten bij de omwonenden? 

Bij elk huishouden wordt tijdens het spuitseizoen 2 keer gedurende 7 dagen gemeten. De meting start op de dag van een bespuiting van een deelnemende bollenteler. Buiten het spuitseizoen wordt nog een keer gedurende 2 dagen bij de omwonende gemeten.

Meten jullie ook als de windrichting van de huizen van omwonenden af staat. 

Ja, onafhankelijk van de windrichting op dat moment start de meting na een bespuiting door de deelnemende teler. Met rekenmodellen kunnen de onderzoekers vervolgens berekenen wat de mogelijke blootstelling is bij andere windrichtingen of -sterktes. 

Is het meten van enkel twee bespuitingen niet te weinig? 

Er wordt gemeten bij 167 omwonenden, elk gedurende 2x7 dagen na een bespuiting en 1x2 dagen buiten het spuitseizoen. Bij deze hoeveelheid personen en metingen kan het onderzoek statisch onderbouwde conclusies trekken.

Wordt er 24 uur per dag gemeten na een bespuiting? 

Na een bespuiting wordt er gedurende 7 achtereenvolgende dagen gemeten, zowel overdag als ‘s nachts. Elke 24 uur wordt het filter in de pompen gewisseld, waarna de meting wordt voorgezet. Door gedurende meerdere dagen na een bespuiting te meten is het mogelijk om patronen in de blootstelling te vinden.

Is ook bekend wat de spuittechniek van de deelnemende telers is? 

In het onderzoek wordt informatie over de spuittechniek, de gebruikte spuitdoppen en middelen verzameld. Deze informatie wordt meegenomen in de duiding van de onderzoeksresultaten. 

Klopt het dat er bij de driftmetingen geen spuittechniek met luchtondersteuning is gebruikt? 

Dit klopt niet. Alle technieken, in verschillende klassen kunnen aan het onderzoek deelnemen. Alle DRT-klassen bevatten ook spuitsystemen met luchtondersteuning. Het is dus prima als een teler met een luchtondersteunende spuit aan het onderzoek meedoet. Bij de metingen wordt informatie over het type spuit, gebruikte spuitdop en spuitdruk vastgelegd. 

Welke spuittechnieken zijn gebruikt bij de driftmeting? 

Bij de driftmetingen op de proefvelden van Wageningen UR in 2016 is gewerkt met een standaard spuit met 75% driftreducerende doppen. 

In de bollenstreek worden vooral luchtondersteunende spuiten gebruikt. Waarom zijn deze niet gebruikt voor de driftmetingen? 

OBO wil de technieken meten die door telers in de praktijk gebruikt worden. Dat kan bijvoorbeeld een luchtondersteunende spuit zijn, maar ook een lucht-water mengdop. Het verschilt per regio wat een gangbare spuittechniek is. Bovendien zijn er ook luchtondersteunende spuiten die 75% driftreducerend zijn. Vanaf 1 juli 2017 (mogelijk uitgesteld tot 1 oktober) is overigens bespuiting met 75% reductie verplicht.

Bij de volgende driftmeting zal waarschijnlijk een ander type techniek gebruikt worden. Deze meting zal vooral gericht zijn op het meten van het effect van bijvoorbeeld struiken of schuttingen rond een perceel. Door andere luchtcirculatie ontstaat er dan een andere depositie dan bij een open veld. 

Wat zijn de resultaten van de dampmetingen?

OBO meet de verdamping en vervluchtiging van middelen in een beperkt aantal situaties. Als het patroon van verloop van vervluchtiging bekend is, kun je dit patroon toepassen voor andere situaties. Met de resultaten is het mogelijk om variatie in metingen te verklaren, bijvoorbeeld door variatie in windsterkte of windrichting. Damp- en driftmetingen geven meer inzicht op het totaaleffect van een bespuiting op de blootstelling van omwonenden. 

Worden er metingen gedaan in alle maanden dat er gespoten wordt? 

Nee. Op ieder van de verschillende locaties wordt niet het hele jaar gemeten. Samen dekken alle locaties wel het grootste deel van het spuitseizoen af. Op deze manier nemen we variatie die samenhangt met de seizoenen (weer, gewas, plaag, middel) mee. 

Wordt ook in 2018 nog gemeten bij bespuitingen? 

Nee. Eind 2017 worden de laatste monsters na bespuitingen genomen en starten de analyses. In totaal worden rond de 10.000 monsters (lucht, bodem, stof en urine) geanalyseerd. De meetresultaten worden in voorjaar 2018 gepresenteerd aan de wetenschappelijke begeleidingsgroep en de Klankbordgroep voor toetsing. In combinatie met de informatie uit de vragenlijsten wordt gekeken of er patronen zichtbaar zijn die de meetresultaten kunnen verklaren. Deze stappen kosten veel tijd en moeten zorgvuldig gedaan worden, dus vandaar dat de metingen in het veld eind 2017 eindigen.

De geselecteerde middelen spuit je in de praktijk altijd in combinatie met een ander middel. Wordt voor het onderzoek alleen één middel gemeten of kunnen middelen ook gecombineerd worden gespoten en gemeten? 

Het onderzoek gaat uit van toepassing in de praktijk. Dit betekent dat als telers middelen normaliter in een mix gebruikt, het ook in een mix gemeten wordt. Indien de middelen apart worden toegepast, dan worden ze ook apart gemeten. Toevoeging van bepaalde middelen geeft bijvoorbeeld veel minder drift. De karakteristieken van de gebruikte middelen en hun effecten op de verspreiding (zoals driftreductie) worden meegenomen in de berekeningen. 

Zijn er ook middelen die je niet kunt meten in de urine? 

Bij de selectie van de middelen is ermee rekening gehouden of de afbraakproducten (metabolieten) gemeten kunnen worden in de urine. In de analyse van de urinemonsters zoeken we gericht naar metabolieten. In de luchtmonsters kunnen meer middelen opgespoord worden en meten we ongeveer 40 stoffen. 

Aspecten van het onderzoek

Aspecten van het onderzoek

Vraag 

Antwoord 

Wat gaat het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) precies doen? 

Het onderzoeksconsortium gaat meten bij landbouwpercelen om te onderzoeken hoe omwonenden worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen. Het RIVM coördineert het onderzoek. In 2014 en 2015 vinden de voorbereidingen plaats, zoals toetsing van de onderzoeksmethoden en de logistiek voor de metingen. In 2016 en 2017 wordt op verschillende plekken gemeten. De resultaten van de blootstelling van omwonenden rondom bloembollenvelden zijn dus niet voor 2018 bekend. 

Het RIVM heeft de opdracht gekregen voor de bloembollen. De toenmalig staatssecretaris heeft in een brief aan de Tweede Kamer toegezegd daarna uit te breiden naar de fruitboomgaarden. Aan de hand van de uitkomsten en ervaringen van de bloembollen kan dan worden bezien welk aanvullend onderzoek nodig is.

Wat als verdacht hoge waarden worden gemeten?

Het lopende onderzoek houdt in dat in 2016 en 2017 veel metingen worden verricht. De resultaten geven een beeld van de blootstelling, maar niet van de gezondheid. Wel is toegezegd dat het RIVM afwijkende of hoge waarden zal proberen te duiden en zo nodig en indien mogelijk, het ministerie van IenW daarover zal adviseren. De resultaten zelf worden niet voor 2019 gepubliceerd. De resultaten zullen niet herleidbaar zijn tot personen.

Is de blootstelling van omwonenden niet al bekend? 

De Gezondheidsraad concludeert dat weinig bekend is over blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen in Nederland. Zowel de Gezondheidsraad (pagina 181) als de overheid (Tweede Nota Duurzame Gewasbescherming 2013-2023) stellen vast dat tot nu toe bij de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen, alleen de blootstelling van omwonenden van kassen is ingeschat. Voor alle andere omwonenden is aangenomen dat de beoordeling van de risico's voor met name toepassers en omstanders, voldoende 'worst-case' zijn om het risico voor omwonenden af te dekken. Die aanname zal worden getoetst binnen het blootstellingsonderzoek.

Ik woon vlakbij landbouwgronden. Ik heb een eigen waterbron die ik gebruik voor de dieren en moestuin. Kan het bronwater getest worden binnen het onderzoek? 

Het is niet mogelijk om in het kader van dit onderzoek water of andere monsters te laten testen. Voor het onderzoek worden metingen uitgevoerd en monsters genomen, maar alleen op zorgvuldig geselecteerde locaties.

Wat wordt in andere landen gedaan voor omwonenden? 

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft een overzicht gepubliceerd van de wijze waarop landen omgaan met het risico voor omwonenden. Dit overzicht geeft de situatie rond 2012 weer.  

Het aspect anonimiteit: Waarom vertellen we niet welke telers/omwonenden meedoen of op welke locaties wordt gemeten? 

De gegevens die we verzamelen, vallen onder de privacywetgeving. De Wet bescherming persoonsgegevens vereist dat we vertrouwelijk omgaan met deze gegevens. We maken daarom niet bekend waar we precies meten en welke telers en omwonenden meewerken. Zo gaan we zorgvuldig om met de privacy van alle deelnemers. De Medisch Ethische Toetsingscommissie van het UMC Universitair Medisch Centrum (Universitair Medisch Centrum) Utrecht heeft dat ook van ons geëist, toen zij het onderzoeksvoorstel goedkeurden.

Hoe worden straks de resultaten gecommuniceerd?

De resultaten van het onderzoek worden pas gecommuniceerd als ze zorgvuldig zijn beoordeeld en de conclusies duidelijk zijn. Dat proces gaat als volgt... Het onderzoeksconsortium rapporteert, met conclusies en adviezen, over de resultaten aan het RIVM. De beoordeling van deze onderzoeksresultaten gebeurt zorgvuldig en doen we als RIVM niet alleen. We laten ons adviseren door een Wetenschappelijke Begeleidingsgroep. Daarin zitten onafhankelijke wetenschappers en ervaringsdeskundigen (telers en omwonenden) uit Nederland. Zij adviseren het RIVM over de wetenschappelijke kwaliteit en over de praktische betekenis. Vervolgens delen we de resultaten met de Klankbordgroep. De Klankbordgroep bestaat uit vertegenwoordigers van partijen die direct belang hebben bij het onderzoek, óók telers en omwonenden. De Klankbordgroep adviseert eerst over de begrijpelijkheid van de resultaten. Op basis van de resultaten en de adviezen daarover, volgt nog een tweede overleg met de Klankbordgroep. Dan staan de conclusies en aanbevelingen centraal. 

In het voorjaar van 2019 publiceert het RIVM de bevindingen in een rapport en communiceert daarover via diverse media, waaronder via de website van het RIVM. De openbare resultaten zijn niet herleidbaar tot personen of locaties. Het RIVM zal wel eventueel opvallend hoge waarden proberen te duiden en het ministerie van Infrastructuur en Milieu daarover adviseren. Individuele deelnemers krijgen - als ze dat willen - informatie over de bij hen gemeten waarden. De richtlijnen van de Medisch Ethische Toetsingscommissie worden daarbij gevolgd. 

Er wordt gezegd dat mensen het lawaai van de pomp soms ervaren als drempel voor deelname. Tegenwoordig maakt de pomp niet meer zo veel lawaai. Waarom maakt de pomp ineens minder lawaai? Werkt hij nog wel goed? 

De eerste metingen met de pompen die de lucht aanzuigen, gaven veel overlast omdat de installatie veel lawaai maakte. De plek waar de pomp staat, maakt daarbij ook veel uit. Wij vinden het belangrijk dat de metingen zo min mogelijk overlast veroorzaken bij de bewoners en hun buren. We hebben de pompen daarom beter geïsoleerd en plaatsen ze bij voorkeur op een zachte ondergrond. De pompen maken nu veel minder geluid en werken even goed als voorheen.

De pompen zuigen erg veel lucht aan. Dan vind je toch altijd wel iets? 

We meten ook de totale hoeveelheid lucht (in kubieke meters) die de pomp verwerkt. Als we iets vinden aan bestrijdingsmiddel, dan wordt dat omgerekend naar de hoeveelheid bestrijdingsmiddel per kubieke meter lucht. Zo meten we de concentratie van het bestrijdingsmiddel op die plek. De zo berekende concentraties gebruiken we voor het onderzoek, niet de absoluut gemeten hoeveelheid. 

Op het perceel dat grenst aan het onze wordt gespoten. Welke regels zijn van toepassing voor de bescherming van omwonenden? De bescherming van omwonenden is te vinden in het Activiteitenbesluit milieubeheer en in artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb).
 
Zorgvuldigheidsvoorschrift
In artikel 2a van de Wgb is een algemeen zorgvuldigheidsvoorschrift opgenomen waarbij een ieder wordt verplicht bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen, zodat geen gevaar ontstaat voor mens en milieu. Dit betekent dat, zolang er zorgvuldig is gehandeld, er geen wettelijke grond in de Wgb te vinden is om op te treden tegen gewasbeschermingsmiddelengebruik op percelen nabij woningen, scholen of andere openbare plaatsen. Deze informatie is opgenomen in artikel 2a (Zorgplicht) van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb).
 
Activiteitenbesluit milieubeheer
In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn eisen gesteld die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de teelt van gewassen in de open lucht. Zo dient met gebruik te maken van een spuittechniek die tenminste 75% driftreductie heeft. Verder mag die spuitboom zich niet meer dan 50 cm boven het gewas bevinden en mag er niet gespoten worden bij een windsnelheid van 5 m/s of meer.
 
Afstand perceel en omwonenden
In de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn geen generieke afstanden vastgesteld tussen woningen, scholen of andere openbare plaatsen en percelen met gewassen die worden bespoten of behandeld met gewasbeschermingsmiddelen. Een enkele keer worden afstanden gesteld in het Bestemmingsplan, op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit gebeurt meestal alleen bij uitbreiding van dorps- en stadskernen. Het komt niet vaak voor dat er in gebieden met een agrarische bestemming dergelijke soort beperkingen aan het agrarisch grondgebruik worden gesteld. Voor de vaststelling en handhaving van Bestemmingsplanvoorschriften is uw gemeente aangewezen.
 
Wettelijk gebruiksvoorschrift gewasbeschermingsmiddel
Voor enkele gewasbeschermingsmiddelen is in het wettelijk gebruiksvoorschrift, welke is vastgelegd bij de toelating van een middel door het Ctgb, vastgelegd dat er een teeltvrijezone aangehouden moet worden tussen de laatste gewasrij en de perceelrand. Deze teeltvrijezone varieert in de regel tussen 25 cm en 500 cm. Dit geldt echter lang niet voor alle middelen. Veel telers zullen dus, indien mogelijk, kiezen voor middelen die deze beperkingen niet hebben om zoveel mogelijk teeltoppervlakte te hebben.
 
Meer informatie
In het Dossier Gewasbescherming van de NVWA kunt u meer nalezen over gewasbeschermingsmiddelen en de rol van de NVWA.
Locaties metingen

Locaties van de metingen

Vraag 

Antwoord 

Op welke locaties zal OBO worden uitgevoerd? 

De metingen worden op een aantal verschillende locaties in Nederland uitgevoerd. Het onderzoeksconsortium doet er alles aan om de privacy van de deelnemers aan OBO te beschermen (volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)). In eerste instantie richt het onderzoek zich op Noord- en Zuid-Holland. Omdat de exacte onderzoekslocaties deel uitmaken van de persoonsgegevens van de deelnemers, blijven de locaties vertrouwelijk.

Wordt er ook in mijn omgeving/mijn woonplaats gemeten? 

Vanwege de Wbp kunnen wij niet bekend maken waar de metingen zullen worden uitgevoerd. Als OBO bij u in de buurt plaatsvindt, dan ontvangt u een uitnodiging om deel te nemen aan het onderzoek.

Hoe zijn de locaties geselecteerd?

De keuze van de locaties is grondig voorbereid om betrouwbare conclusies te kunnen trekken uit de meetgegevens die worden verzameld. Daarvoor zijn criteria opgesteld waar de onderzoekslocaties aan moeten voldoen. Alle locaties met bollenteelt in Nederland zijn betrokken in de selectie. Er moeten voldoende woningen zijn in de nabijheid van het landbouwperceel. Deze woningen moeten tevens op verschillende afstanden en in meerdere windrichtingen vanaf het perceel liggen, dus niet alleen aan één kant. De eigenaar van een geschikt perceel moet instemmen en deelnemen aan het onderzoek.

Zijn er kaarten beschikbaar van de locaties van OBO

Om de privacy van de deelnemers te kunnen garanderen, zijn er geen kaarten beschikbaar van de gebieden of locaties waar OBO zal worden uitgevoerd. 

Hoeveel huizen moeten er bij een locatie zijn? 

Per deelnemende locatie hopen de onderzoekers ongeveer 12 huizen op te nemen in de studie, verdeeld over afstand tot het perceel en windrichtingen. Er moeten wel meer huishoudens om een perceel heen liggen, want niet iedereen zal instemmen en deelnemen.

Als ik geen uitnodiging om deel te nemen ontvang, kan ik er dan vanuit gaan dat er in mijn omgeving niet gemeten wordt? 

Als u geen uitnodiging heeft ontvangen wordt het onderzoek momenteel niet in uw directe omgeving uitgevoerd. Het is echter wel mogelijk dat het onderzoek op een later tijdstip in uw omgeving plaatsvindt of op een andere locatie in uw woonplaats.

Mijn buren hebben wel een uitnodiging gehad, maar ik niet. Hoe zit dat? 

De uitnodiging wordt in principe verstuurd aan iedereen die binnen 250 meter van een deelnemend landbouwperceel woont en een tuin heeft. Mogelijk wonen uw buren nog net wel binnen deze grens en u niet. Of misschien ontvangt u de uitnodiging nog de komende dagen. 

Interpretatie van de resultaten

Interpretatie van de resultaten

Vraag 

Antwoord 

Wat levert OBO nu concreet op? Welk antwoorden gaat het ons geven? 

 

OBO geeft antwoord op de volgende vragen:
  • Wat zijn de concentraties aan bestrijdingsmiddelen in het buiten- en binnenmilieu van omwonenden?
  • Wat is de persoonlijke blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen?
  • Wat zijn de blootstellingsbronnen en -routes die bijdragen aan omgevingsconcentraties en de persoonlijke blootstelling?
  • Wat is de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen over het jaar en in verschillende gebieden in Nederland?

Het onderzoek helpt dus alleen om blootstelling in kaart te brengen. Geeft het geen oplossing aan? 

Kennis over blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen is een belangrijke eerste stap. De resultaten kunnen wijzen op mechanismen en processen en daarmee naar oplossingen wijzen. OBO heeft zich in eerste instantie op neerwaartse bespuitingen gericht. Deze resultaten kunnen geen volledig antwoord geven op vragen over mogelijke blootstelling vanuit zijwaartse bespuitingen in de fruitteelt of bespuitingen andere intensieve teelten. In een tweede fase zal OBO zich waarschijnlijk richten op de fruitsector. 

Waarom worden er alleen conclusies getrokken over alle metingen en niet over één bespuiting op één moment? Dat levert toch ook al veel informatie op? 

Een enkele meting geeft onvoldoende informatie voor een goede duiding van de resultaten. Door de resultaten in samenhang te bekijken en te vergelijken met de controlegroep worden patronen in tijd (moment na bespuiting) en ruimte (afstand tot bespuiting) zichtbaar. Om patronen te ontdekken zijn de gegevens van alle metingen nodig en niet slechts de gegevens van een enkele meting. 

Bij het interpreteren van de resultaten is het belangrijk om te weten welk niveau van blootstelling risicovol is. Is dit bekend voor de onderzochte middelen? 

Van de bestrijdingsmiddelen die onderzocht worden is bekend hoe ze afbreken in het menselijk lichaam. In de urine kunnen deze afbraakproducten, de zogenaamde metabolieten, gemeten worden. Het onderzoek meet de waardes van de middelen in bodem en lucht of de metabolieten in de urine. De waardes worden vergeleken met de controlegroep. Er wordt gekeken of er patronen zijn in tijd (periode na bespuiting) of afstand (vanaf bespoten perceel) die de verschillen kunnen verklaren. Als er bijvoorbeeld een patroon zichtbaar wordt met hogere waardes bij omwonenden dichtbij een perceel vergeleken met de controlegroep, dan kun je zeggen dat er bijdrage aan de blootstelling is door de bespuiting. Of en wanneer dit patroon of niveau van blootstelling risicovol is, kan echter niet meteen bepaald worden. Dit hangt af van zaken als: is de blootstelling kortdurend en hoog, of langdurend en laag? En welke routes van blootstelling zijn aan de orde? Via lucht of huisstof? En wat betekent die blootstelling dan al met al – gezien de mogelijke effecten van dit bestrijdingsmiddel? Met het onderzoek verkrijgen we een beter begrip van deze processen. Dat biedt handvatten om voor vervolgens voor bekende situaties de totale blootstelling en de samenhangende risico’s in beeld te brengen. 

Hoe rapporteert het onderzoek de gemeten blootstelling? Als het rapport bijvoorbeeld enkel aangeeft dat de blootstelling 12x zo hoog is vergeleken met de controlegroep, dan kan dat leiden tot misverstanden. Is van de gemeten stoffen de residutolerantie bekend? 

Voor stoffen op voeding zijn residutoleranties (in de voeding) bekend. We meten de waardes van de geselecteerde middelen in de lucht, bodem en in stofmonsters en de afbraakproducten (metabolieten) in de urine. Er zijn geen vastgestelde normen hiervoor, die gericht zijn op de bescherming van omwonenden. Het is wel bekend welke dosis van een stof veilig is om in te nemen via de huid of de mond. Op basis van deze veilige norm kunnen we inschatten wat dan de te verwachten concentratie aan afbraakproducten in de urine is. De gemeten waarde in de urine van de deelnemers aan het onderzoek kunnen we vervolgens vergelijken met deze schatting. Bij een bepaalde hoeveelheid metabolieten in de urine kunnen we dus ook berekenen wat dit betekent voor de hoogte van de inname.

De middelen die telers in de teelt gebruiken zijn toegelaten en dat betekent dat ze veilig zijn. De resultaten van het onderzoek kunnen mogelijk tegen de sector gebruikt worden.

OBO onderzoekt de blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen. Als er een waarde van een bepaalde hoogte wordt gemeten, dan wil dat niet meteen zeggen dat dit ook schadelijk is. Het Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) beslist op de toelating van de middelen op basis van het effect op mens, milieu en biodiversiteit. Zij bepalen aan de hand van een toetsingskader of de middelen veilig zijn en of het dus verkocht en gebruikt mag worden. 

Bij de presentatie van de onderzoeksresultaten moet aandacht besteed worden aan vragen over het beoordelen van risico’s van de gemeten waardes. Er zal aangeven moeten worden wat schadelijke normen zijn. Dit type informatie moet gereed zijn voordat de onderzoeksresultaten bekend worden anders kan het schadelijk zijn voor de agrarische sector.

In de communicatie over het onderzoek zal hier zeker rekening mee gehouden worden. In de klankbordgroep van OBO zal het traject naar de presentatie van de onderzoeksresultaten besproken worden. 

Er zijn ook onderzoeken gedaan naar bijvoorbeeld de luchtkwaliteit in grote steden in relatie tot gezondheidsklachten van bewoners. Is het bij de presentatie van de onderzoeksresultaten mogelijk om een vergelijking te maken met dit type risico’s? 

OBO onderzoekt de blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen en zoekt verklaringen voor verschillen in blootstelling in tijd en ruimte. We zullen dus geen vergelijkingen maken met andersoortige stoffen en locaties. 

Hoe worden de gegevens van de metingen in Noord- en Zuid-Holland vertaald naar de rest van Nederland? Is het mogelijk om op basis van dit onderzoek vast te stellen of er ook blootstelling is in bijvoorbeeld de Achterhoek? 

Op basis van de onderzoeksresultaten worden eerst patronen in beeld gebracht die zicht geven op de blootstellingsroutes en bronnen. Met behulp van modellen kunnen we vervolgens voorspellen wat de blootstelling is gedurende het jaar en in andere gebieden in Nederland. Dit betekent dat het onderzoek zicht geeft op de blootstelling in andere situaties, zoals op een andere plek, bij een andere temperatuur of met een ander bestrijdingsmiddel. 

Het verleden heeft geleerd dat discussies over bestrijdingsmiddelen altijd sterk emotioneel geladen zijn waarbij feiten naar de achtergrond worden gedrongen. Worden de onderzoeksresultaten op een eerlijke manier gecommuniceerd? En komt er in het onderzoeksrapport ook informatie over hoe je de resultaten moet duiden? 

Vanaf de start is OBO open geweest over de vragen die het onderzoek wil beantwoorden, de aanpak en de wijze waarop de resultaten gepresenteerd worden. Dit is met een breed samengestelde Klankbordgroep besproken en de onderzoeksopzet is door 16 buitenlandse onderzoekers positief beoordeeld. Met dit proces heeft OBO geïnvesteerd in het creëren van begrip en support voor de aanpak en de te verwachten resultaten bij een brede groep betrokkenen. Het uiteindelijke onderzoeksrapport zal ook een zorgvuldige duiding van de resultaten van de metingen bevatten.

Waarom richt dit onderzoek zich alleen op de bollensector? De blootstelling aan een middel bij een bepaalde drift is vergelijkbaar met andere lage teelten zoals aardappels.

De vraag naar de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen komt vanuit omwonenden van bollenvelden. In het rapport van de Gezondheidsraad is gewezen op de noodzaak om de blootstelling in relatie tot de intensieve teelten te onderzoeken. Het Kabinet heeft vervolgens besloten om de eerste fase van het onderzoek te richten op de bollenteelt. In een tweede fase zal OBO zich waarschijnlijk richten op de fruitsector. 

Toepassing van bestrijdingsmiddelen bij andere gewassen leidt toch ook tot blootstelling? 

Dat klopt. Bij het rapporteren van de resultaten zullen we goed aangeven dat deze zeker relevant zijn voor andere intensieve teelten waar gewassen op eenzelfde manier bespoten worden. OBO wil informatie over blootstelling door lage en zijwaartse bespuiting verzamelen in bollen (eerste fase OBO) en fruit (tweede fase OBO). De kennis uit dit onderzoek kan dan gebruikt worden om blootstelling vast te stellen door middelengebruik in andere gewassen en teelten. 

De bollensector komt door het onderzoek waarschijnlijk slecht in het nieuws. Kan de communicatie over de resultaten van het onderzoek niet veralgemeniseerd worden door het bijvoorbeeld over teelten met lage bespuiting te hebben?

In de presentatie van de resultaten zal aangegeven worden dat de resultaten ook gelden voor andere locaties buiten Noord- en Zuid-Holland en voor andere teelten met lage bespuiting zoals wortelen en aardappelen. 

Worden resultaten van het onderzoek ook gedeeld met deelnemende telers of met alle bollentelers voor de publicatie van het rapport? 

De resultaten van de metingen worden getoetst bij de Klankbordgroep waar de KAVB ook lid van is.  Het onderzoeksrapport wordt voorjaar 2019 gepubliceerd. Deelnemende telers en omwonenden kunnen na de publicatie ook de eigen meetresultaten inzien.

Hoe gaat RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) reageren indien er tendentieuze berichtgeving over het onderzoek verschijnt? 

OBO is open over aanpak en resultaten van het onderzoek. Indien sommige organisaties of media met het onderzoek aan de haal gaan door een eigen interpretatie van de resultaten, zal het RIVM erop reageren met een schriftelijke reactie. Het is wel belangrijk om te realiseren dat een reactie vanuit het RIVM op berichtgeving niet als vanzelf wordt overgenomen door de media of anderen. Door de resultaten van de metingen en de interpretatie van de resultaten in de Klankbordgroep te bespreken, wil het RIVM op voorhand zoveel mogelijk misverstanden bij stakeholders wegnemen.

Op welke wijze zal het onderzoek het beleid van de overheid op gewasbescherming gaan beïnvloeden?

OBO onderzoekt of er sprake is van blootstelling bij omwonenden en hoe dit verloopt. Het onderzoek geeft geen informatie over wat er gebeurt op perceel A, bij middel B. We kunnen wel de hoogte van de blootstelling relateren aan bijvoorbeeld de gebruikte spuittechniek, middel of windrichting. Deze informatie kunnen de overheid of andere partijen mogelijk gebruiken voor het doorrekenen van blootstellingsniveaus bij verschillende scenario’s. Hoe dat invloed zal hebben op het beleid kunnen wij niet voorspellen. 

Het onderzoeksconsortium

Het onderzoeksconsortium 

Vraag 

Antwoord 

Wie zitten er in het onderzoeksconsortium?

Meer informatie over het consortium en de leden vindt u onder Consortium

Kan ik nog meedoen met het onderzoeksconsortium?

Dat kan niet meer. Het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft een aantal partijen uitgenodigd en enkele partijen hebben zichzelf gemeld. Het onderzoeksconsortium heeft een gebalanceerde samenstelling met de benodigde expertise.

Klankbordgroep

Begeleidende groepen

Klankbordgroep

Vraag 

Antwoord 

Kan ik meedoen met de klankbordgroep? 

In de klankbordgroep zitten maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij de problematiek. Een voorwaarde voor deelname aan de klankbordgroep is dat de partijen een achterban vertegenwoordigen. Als u relevante punten heeft voor het onderzoek, kunt u deze het beste neerleggen bij één van de partijen in de klankbordgroep.

Heeft de klankbordgroep een stem in de onderzoeksplannen van het consortium? 

De klankbordgroep adviseert over het doel van het onderzoek en over de kwaliteit en relevantie van het onderzoeksvoorstel. De klankbordgroep heeft in mei en juli 2014 geadviseerd over het doel van het onderzoek. Het consortium met onafhankelijke instituten ontwierp het onderzoeksvoorstel. Het onderzoeksvoorstel is beoordeeld door buitenlandse experts en vervolgens besproken in de begeleidingsgroep. Na het advies van de begeleidingsgroep in december 2014 heeft de klankbordgroep in januari en juni 2015 als laatste over het onderzoeksvoorstel geadviseerd. 

Begeleidingsgroep

Begeleidingsgroep

Vraag 

Antwoord

Wat is de rol van de begeleidingsgroep en wie mogen deelnemen? 

De begeleidingsgroep beoordeelt de onderzoeksplannen van het consortium op wetenschappelijke kwaliteit en relevantie. Onafhankelijke onderzoekers en deskundigen, deskundigen vanuit milieuorganisaties of de agrarische en agrochemische sector en deskundigen namens het openbaar bestuur (zoals waterschappen, inspecties en GGD Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst)’en) nemen deel aan de begeleidingsgroep. Ook nemen omwonenden en telers deel als ervaringsdeskundigen.

Gezondheid

Gezondheid 

Vraag 

Antwoord 

Wanneer (resten van) bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen in iemands urine of bloed, loopt deze persoon dan gezondheidsrisico's?

De aanwezigheid van stoffen in het lichaam is op zich geen indicatie voor gezondheidsrisico's. Het lichaam is immers tot op zekere hoogte zelf in staat om schadelijke stoffen om te zetten en uit te scheiden. Gezondheidsschade is afhankelijk van de concentratie van de stof en de mate van blootstelling hieraan.

Als teler of loonwerker besteed ik een groot deel van mijn tijd aan het toepassen van bestrijdingsmiddelen. Ik zou graag willen weten of dit gevolgen heeft voor mijn gezondheid?

Voor toepassers wordt gezondheid al geruime tijd beoordeeld bij de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland. Het correct naleven van het wettelijke gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzingen (inclusief het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen) is daarbij van belang, net als het gebruik van de juiste apparatuur. Veilig werken met bestrijdingsmiddelen is onderdeel van de opleiding om het bewijs van vakbekwaamheid te verkrijgen. 

Er zijn in mijn omgeving mensen met gezondheidsklachten. Wat zeggen de resultaten van het OBO over onze gezondheid en over de oorzaak van eventueel bestaande ziekte?

Het is begrijpelijk dat u naar antwoord op deze vraag zoekt. Echter de resultaten van het OBO zeggen niets over de gezondheid van omwonenden of over de oorzaak van eventueel bestaande ziekten. Het OBO onderzoekt alleen de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Dus: komen de bestrijdingsmiddelen terecht bij de omwonenden en zo ja, in welke mate. Als de blootstelling bekend is, kunnen we eventueel daarna de mogelijke gevolgen voor de gezondheid onderzoeken. 

Met dit onderzoek in twee stappen, eerst blootstelling daarna mogelijk vervolg naar effecten op gezondheid, volgen we het advies van de Gezondheidsraad uit 2014. In dit blootstellingsonderzoek gaat het dus alleen om de vraag of en in welke mate bestrijdingsmiddelen terecht komen bij omwonenden van bollenteelt. Daar doen we grondig onderzoek naar. We meten of er bestrijdingsmiddelen in de lucht en in urine zitten. Als we die stoffen vinden, wil dat nog niet zeggen dat ze invloed op de gezondheid hebben. 

In een ander verkennend onderzoek heeft het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) met behulp van bestaande gegevens en aanvullende vragenlijsten onderzocht of er een relatie bestaat tussen ziektecijfers en afstanden tot landbouwpercelen. Bij dit onderzoek werkte het RIVM samen met het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS, Universiteit Utrecht) en het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg)). De resultaten van het OBO in de bollenteelt verwachten we in het voorjaar van 2019. 

Op basis van de resultaten van het verkennend gezondheidsonderzoek en dit blootstellingsonderzoek in de bollenteelt wordt duidelijk of vervolgonderzoek nodig is en waar dat zich dan op zou moeten richten.